Aan tafel in de lounge van Plaatsmaken zitten Wouter van Riessen (1967) en Ad Gerritsen (1940). Twee belangrijke hedendaagse kunstenaars uit verschillende generaties. Beiden gebruiken veelvuldig de menselijke figuur in hun werk, maar ze doen dat allebei vanuit een andere motivatie. Daar kun je het heel lang over hebben met ze, want ze kunnen heel goed uitleggen waarom ze doen wat ze doen, en ze zijn beiden in staat je verwonderd en vertwijfeld achter te laten. Drie uur lang sprak ik met de kunstenaars, onder meer over koppen en het waarom van de special effects in de film Black Swan. Deze tekst vat dus maar een klein gedeelte samen van een gesprek, dat best integraal had kunnen worden gepubliceerd.
IP: Hoe zit dat met die zelfportretten?
WvR: Mijn werk is de laatste tijd analytischer geworden. Eerst was ik bezig met de projectie van de kijker op zo’n zelfportret. Het perspectief is verschoven, ik denk nu meer vanuit het portret en zijn binnenwereld. Ik onderzoek het ‘zelf’ binnen het zelfportret, eigenlijk. Het wordt daardoor abstracter. Ik gebruik symbolen voor de verschillende persoonlijkheden die gezamenlijk dat ‘zelf’ vormen. Je zou het kunnen zien als een orkest met veel verschillende instrumenten. Gezamenlijk vormen zij één complex geluid, en het ontbreken van een onderdeel binnen die symfonie valt direct op aan de geoefende luisteraar. Ik gebruik symbolen om die individuele instrumenten te verbeelden. Mijn werk heeft nu een andere leesbaarheid. Het verhaal krijgt een complexiteit door de gelaatsuitdrukkingen en de lichaamshouding van de figuren.
AG: Veel mensen herkennen mij in mijn schilderijen, of ze denken mijn vrouw te zien. Dat dat niet klopt, vertel ik niet altijd. Mensen zoeken een ingang in het werk en dat is hun manier. Ik zie mijn werk niet als zelfportret, al zal er best iets in zitten. Ik ben er in elk geval niet mee bezig. Mijn figuren zijn leeg, als het ware. Je mag erop projecteren wat en wie je wilt. Iedereen kijkt ernaar vanuit zijn eigen geschiedenis.
IP: Is het niet vervelend als een werk heel anders wordt uitgelegd dan hoe jij het hebt bedoeld?
AG: Je kunt nooit in woorden vangen wat de betekenis is van een goed kunstwerk. Daar zitten lagen in, die in woorden te plat zouden worden. Als kunstenaar ben je onbewust bezig die gelaagdheid te creëren, echt begrijpen doe je het niet. Je kunt alleen maar hopen dat er iets van je gevoel in het werk terecht komt. Want als je dat gevoel bewust erin wilt stoppen wordt het al snel sentimenteel. Een goed werk is zowel platvloers als hemelhoog. En je kunt pas iets over je werk zeggen als je iemand tegenover je hebt die echt open staat voor wat je te zeggen hebt.
IP: Voel je je verantwoordelijk voor dat begrip?
AG: Best wel, ja. Vroeger, nu heb ik dat losgelaten. Ik was erg bezig met hoe mensen het werk zouden opvatten en of ik wel een goed verhaal had. Dat was belangrijk, het was een soort van legitimatie. Nu heb ik dat niet meer. In het maakproces heb ik een ‘uitleggende’ titel, en die verdwijnt gaandeweg. Het is me wel eens gebeurd dat iemand enorm ontroerd was door een schilderij van een moeder met kind omdat het hem aan zijn overleden moeder deed denken. Die man kocht dat werk om die reden. Jaren later kwamen zijn kinderen bij me op het atelier en vroegen naar de echte betekenis van het werk. Het verhaal van die man was zoveel mooier dat ik daarover heb gezwegen. Maar het verhaal was natuurlijk wel 180 graden anders dan hoe ik het had bedoeld. In feite ben ik groot voorstander van niks uitleggen.
WvR: Ik sta daar anders in. Als ik een lezing geef over mijn werk en vertel over de symboliek van Pinokkio, en dat ik hem gebruik omdat hij zo graag wil leven, merk ik dat er direct meer begrip is voor mijn werk. Mensen leggen graag verbanden, zoals bijvoorbeeld de parallel tussen Pinokkio en de Christusfiguur. Ze vinden het fijn zoiets aangereikt te krijgen. Ik vind ook eigenlijk dat ik mijn doel voorbijschiet als mijn werk totaal anders wordt geïnterpreteerd dan hoe ik het heb bedoeld.
IP: Van waaruit vertrek je als je aan een nieuw werk begint?
AG: Ik gebruik foto’s die me aan iets uit mijn jeugd doen denken. Ik ben geboren toen de oorlog begon. Dat heeft natuurlijk zijn weerslag. De foto’s en de personen die erop staan zijn als het ware de ‘aangever’ van de associatie. Het is niet zo dat ik dan een portret maak. Maar omdat het toch een bepaalde lading krijgt in zo’n schilderij, denken mensen dat je dan iets van jezelf schildert. In het schilderij ‘Onder de chocoladeboom’ bijvoorbeeld, zijn een aantal jongetjes te zien. Het is in zekere zin een autobiografisch werk. Maar in tegenstelling tot wat veel mensen denken ben ik niet één van die kinderen. Zo werk ik niet. Ik heb de associatie die ik had bij het zien van foto eerst dichtbij mezelf getrokken, en vervolgens weer totaal losgelaten. Het werk staat op zichzelf, zoals alle andere.
WvR: Dat van die associatie ken ik ook. Beelden die toch al dicht bij me staan, zoals de figuren Barbapapa en Pinokkio, trek ik nog dichterbij. Ik eigen ze me toe door collages en heel veel schetsen. Vervolgens laat ik het los en maak het werk dat me voor ogen staat.
(…)
Inge Pollet
Tentoonstelling is te zien van 27 maart t/m 15 mei 2011